Wij hebben een haat-liefde verhouding met de Bordeaux. Net als met de Bourgogne… Daar wint de liefde altijd. Maar in Bordeaux… We zetten er onze eerste passen op het wijnpad. In 1982 verbleven we enkele maanden in Sauternes, in 1984 liep ik (MC) in de Médoc gedurende een half jaar stages op châteaux, bij een wijnmakelaar (courtier) en het oenologisch laboratorium van Pauillac. We hielden er een boel kennissen aan over, de jaren daarna kwamen we er vaak en met veel plezier. Alle kelderdeuren gingen open, want we kenden er altijd wel iemand die er werkte. Probeerde je een officiële afspraak van bovenaf te maken, kreeg je steevast nul op het rekest. Leuke vrienden waren bijvoorbeeld de assistent-keldermeester van Ducru-Beaucaillou en zijn vrouw, kleindochter van Blondin, de fameuze keldermeester van Mouton-Rothschild. Dus kreeg je daar een 1962 Mouton bij de barbecue…. Wat staken we er op? Dat de hele streek doortrokken is van een gruwelijk archaïsch hiërarchisch denken, je hebt de eigenaar of directeur, daaronder de keldermeester, daaronder het (Franse) voetvolk in de kelder, helemaal onder aan de ladder vinden we de (Algerijnse of Marokkaanse) slaven van de wijngaard, die nooit waardering krijgen maar louter bevelen, en blij mogen zijn met hun minimumloon en huisvesting in bouwvallige barakken rond het château…. Op een van mijn stageplekken mocht ik een middag het gazon gaan maaien, terwijl de eigenaar zich in het zonnetje koesterend op het bordes, me af en toe een aanwijzingen toeblafte…. Op een zonnige dag half oktober, er was veel te doen in de kelder, werd me plots gezegd, geen werk vandaag, we gaan golfen…. Wat wilde zeggen dat ik een middag lang de eer had zijn karretje te trekken… Ook leerden we dat uiterlijk vertoon en geldgewin hier voorop staan. Van het romantisch idee van de artisanale wijnboer was na zes maanden weinig over. Je wordt hier altijd en overal nauwkeurig op je (mogelijk) financiële interessantheid ingeschat. Gierigheid is troef, na mijn stage (lees vier weken gewoon werken in het kelders donker: wijn klaren en vaten oversteken) op Ducru-Beaucaillou, moest ik ongeveer op mijn knieën voor de paus zelf Jean-Eugène Borie en smeken om één fles mee naar huis te mogen nemen. Er worden er namelijk maar 200.000 per jaar van gemaakt. Iemand die stage liep in de Bourgogne, kreeg enkele dózen assorti met ook premiers crus erbij, mee. Ach… We begrepen toen ook wat het werk van een oenoloog inhoudt. Ik mocht als bijrijder mee. Als een huisarts doet hij zoveel visites per dag, neemt wat monsters ter analyse, schrijft recepten uit, adviseert. ‘Doe 15 % 1983 bij de 1984….’ Op mijn naïeve vraag: ‘dat mag toch niet?’, volgde een hoofdschuddend zwijgen als antwoord. Eind jaren tachtig met de ontdekking van de Sud-Ouest (Madiran, Jurancon) en de gedrevenheid, eerlijkheid en warmte van de wijnboeren aldaar, viel voor ons het doek wat Bordeaux betreft. Alleen ´kleine´, alternatieve bordeaux als Château Peyrou en Château Les Jonquieres vonden nog een plaatsje in het assortiment, en later ook nog even Tire Pé en Château Calon. Maar we lopen er niet meer warm voor. En de echte Vinoblesseklanten ook niet, gezien de geringe verkopen ten opzichte van bijvoorbeeld wijnen uit de Languedoc en Loire in dezelfde prijsklasse. En de zogenaamd ´grote´ bordeaux lijken allemaal uit dezelfde mal afkomstig, luxueus hout, veel merlot, ruim in de alcohol, gepolijste tannines. Spannende wijnen? Nee. Dure wijnen? Dat wel…. Maar met de biodynamische sainte-foy-de-bordeaux van Champ du Treilles , het thuishonk van de régisseur van Pontet-Canet (Pauillac), Jean-Michel Comme en sinds 2010, de artisanale margaux van Chateau des Graviers lijkt het einde van de tunnel in zicht. Het wordt licht in Bordeaux, zelfs in de Médoc…